1.
Inleiding
Alexander Farnese (geb. Rome 1545) was de zoon Ottavio Farnese en Margaretha
van Parma. Zij waren edelen binnen het Habsburgse Rijk en via het leennetwerk
verbonden met de kroon. Farnese verbleef van 1556 tot 1559 aan het hof
van de Spaanse koning Filips II. Door de jongen naar het hof te sturen
toonde Ottavia zijn loyaliteit aan het Habsburgse huis. Filips zetelde
in die tijd in Brussel, dus Farnese kwam al op heel jonge leeftijd in
aanraking met de cultuur en misschien ook mensen die later een rol zouden
gaan spelen in de Nederlandse Opstand. In 1559 vertrok Filips naar Madrid
en hij benoemde Margaretha tot landvoogdes der Nederlanden. Farnese ging
naar Madrid, alwaar hij tot de inner circle van het koninklijk huis zou
gaan behoren. Na zijn huwelijk in 1565 vestigde hij zich in Parma. In
1571 werd Farnese benoemd tot luitenant van Don Juan van Oostenrijk. Farnese
kwam in actie tijdens de (zee)slag bij Lepanto, tegen het Ottomaanse Rijk.
Het zou tot 1577 duren voordat hij opnieuw serieus in actie zou komen.
Don Juan, in 1576 benoemd tot landvoogd van de Nederlanden, vroeg hem
te ondersteunen. Farnese voegde zich in december 1577 bij hem. Don Juan
overleed in oktober 1578 en Farnese volgde hem op als landvoogd. De komst
van Farnese zorgde voor nieuw elan bij de Koninklijke troepen. Farnese
was een slimme diplomaat en legerleider. Het eerste grote succes behaalde
hij in 1579 met de verovering van Maastricht. Zijn belangrijkste diplomatieke
actie was het terughalen van de zuidelijke katholieke provincies in het
Spaanse kamp, uiteindelijk resulterend in de Unie van Atrecht, de tegenhanger
van de noordelijke Unie van Utrecht. Zijn meest bekende resultaat op het
slagveld is de indrukwekkende verovering van Antwerpen in 1585. Daarna
veranderde het speelveld. Filips II besloot zijn aandacht vooral te richten
op Engeland en later Frankrijk. Dit had gevolgen voor Farnese. Leek het
erop dat hij klaar was de Noordelijke Nederlanden op te rollen, de koning
besliste anders. Farnese moest een rol spelen in de komst van de Armada
-een Spaanse actie die zoals bekend uit zou lopen op een bittere Spaanse
nederlaag. Daarna moest Farnese zich bemoeien met de in Frankrijk uitgebroken
burgeroorlog. Na enige successen daar overleed hij in 1592.
In dit werkstuk zal ik betogen dat Farnese, in tegenstelling tot zijn
voorgangers, het Koninklijke leger met succes leidde en er tevens in slaagde
een groot deel van de edelen in de Nederlanden aan zijn kant te krijgen.
Daarmee herstelde hij in hoog tempo het Koninklijk gezag in een groot
deel van de Nederlanden. Ik probeer te laten zien dat wijzigingen op het
internationale speelveld in het voordeel waren van de Nederlandse opstandelingen
en dat Farnese, misschien tegen wil en dank, zijn middelen anders in moest
zetten. Filips II meende de Opstand alleen te kunnen onderdrukken door
Engeland op de knieën te krijgen. Daarmee de confrontatie zoekend
met een tegenstander van een heel ander kaliber dan de opstandelingen
in de Nederlanden.
Vraagstelling
Hoe kreeg Farnese het voor elkaar in een groot deel van de Nederlanden
het Koninklijk gezag te herstellen, maar waardoor werd de opmars uiteindelijk
niet doorslaggevend? Daarvoor beschrijf ik eerst hoe de Opstand ontstond
en hoe het de voorlopers van Farnese (Alva, Requesens en Don Juan) verging
in de lage landen. Daarna ga ik in op het leven van Farnese voordat hij
naar de Nedelanden kwam. Vervolgens beschrijf ik hoe het herstel van het
Koninklijke leger verliep en daaraan koppel ik wat volgens mij de specifieke
ingrepen waren, militair, maar ook politiek, van Farnese die leidden tot
het herstel. Tot slot beschrijf ik de periode waarin Filips II de confrontatie
met de Engelsen zocht en bekijk welke gevolgen dit had voor de Opstand
en het Koninklijke leger in de Nederlanden.
|
We
spreken over de Lage Landen in de 16e eeuw of de Habsburgse Nederlanden.
Het was een gebied gelijk aan de huidige Benelux en een stukje van Noord-Frankrijk.
Ik noem Alessandro (Alexander) Farnese bij deze achternaam. Vanaf 1586
is hij tevens de hertog van Parma.
2.
Het ontstaan van de Opstand
De kiem van de Opstand lag in het streven van de Habsburgse machthebbers
het bestuur van de Nederlanden te centraliseren en het opkomende protestantisme,
waar later vooral Filips II niets van wilde weten, de kop in te drukken.
Complicerende factoren hierbij waren de verschillende talen die in de
Nederlanden werden gesproken (vooral Frans en Nederlands) en de spanningen,
later oorlog, tussen de Habsburgers en Valois Frankrijk. De Nederlandse
Staten-Generaal stemden toe in meebetalen aan de oorlog, maar daartegenover
stond dat ze zelf zorgden voor het innen van de belastingen; een stimulans
voor het lokale bestuur en daarmee decentralisatie. Filips II, vanaf 1555
landheer van Spanje en vanaf 1556 koning van Spanje, zou deze problemen
van zijn vader Karel V erven.
Het streven naar centralisatie en een sterke Roomse kerk in de Nederlanden
kwam tot uitdrukking in de wijze waarop Filips II het bestuur indeelde
na zijn vertrek uit de Nederlanden en de invoering van de Super universas.
Het eerste betekende het verdelen van de bestuursmacht onder Nederlandse
adel (ondermeer Willem van Oranje, verder Oranje, en Lamoraal, graaf van
Egmont, als stadhouders) en loyale vertrouwelingen van Filips II (ondermeer
Granville en Viglius in de Raad van State). Filips' halfzus, Margaretha
van Parma, werd benoemd tot landvoogdes. Zij had geen bestuurlijke ervaring
en zou erg moeten steunen op de adviseurs in de Raad van State. Het tweede
betekende hervorming van de bisdommen; de Nederlanden vormden voortaan
één kerkprovincie, de bisschop van Rome benoemde de bisschoppen
op voorspraak van Filips II en ketterijvervolgingen werden stevig ter
hand genomen. De Nederlandse edelen zagen vooral de benoemingen voor de
Raad van State met lede ogen aan, maar in 1563 kregen ze voor elkaar dat
Granville van zijn taak werd ontheven. Ondanks dit en een verzoek van
de Raad van State bleven de ketterijvervolgingen gehandhaafd en kwam er
geen religieuze tolerantie. Dit werd door Filips II in oktober 1565 nog
eens klip en klaar onderschreven met zijn brieven uit het bos Segovia.
Misschien kan hier het begin van de Opstand worden gedateerd. Geoffrey
Parker deelt de Nederlandse Opstand op in drie delen waarvan het eerste
deel begint in 1565 en eindigt in 1568. Los van dit alles moet er ook
worden vastgesteld dat de economische omstandigheden erg slecht waren,
natuurlijk ook een factor die onvrede voedt. Het jaar 1566 werd 'hongerjaar'
genoemd.
In een smeekschrift, aangeboden aan Margaretha van Parma door het Verbond
der Edelen (ook: Compromis), een groep adellijke protestanten, werd verzocht
de inquisitie te stoppen. Zolang een delegatie op weg was naar Spanje
met dit verzoek ging Margaretha akkoord met het tijdelijk opschorten van
de plakkaten (regeringsvoorschriften) op het gebied van de heidenen en
ketters. De protestanten grepen dit aan om in het openbaar te preken (de
hagenpreken). Protestanten zagen de katholieke beeldendiensten als metafoor
voor hun onderdrukking en dit gevoel escaleerde in de Beeldenstorm (1566):
het vernielen van afbeeldingen in katholieke kerken. Deze uitbarsting
van geweld verdeelde de adel in drie delen: koningsgezinde, Oranjegezinde
als pleiter voor de religievrede en aanhangers van de militante richting
onder Van Brederode. De meeste edelen achtten deze laatste niet de juiste
weg en boden Margaretha hulp aan de orde te herstellen met als voorwaarde
beperkt protestante erediensten toe te laten. Het 'Akkoord' van 23 augustus
1566 leek te bewerkstelligen dat Oranje het vervolgingenbeleid kon ontmantelen
en religievrede kon bereiken. Echter, de verschillen tussen alle partijen
waren te groot en het leek dat op termijn alleen voor Opstand of onderwerping
aan de koning kon worden gekozen. Al in december 1566 begonnen koningsgezinde
troepen Waalse protestanten terug te dringen. In het noorden wilden edelen
zich hiertegen verzetten en Oranje moest kiezen. Eerdere steunpilaren
als Egmond wilden de koning niet uitdagen en ook Oranje koos hiervoor.
Regeringstroepen onder leiding van generaal Beauvoir versloegen een geuzenleger
bij Antwerpen (maart 1567) en overal werd de (katholieke) orde hersteld.
Oranje vertrok naar Duitsland, Brederode en andere edelen vertrokken ook.
3.
De drie voorlopers van Alexander Farnese (1567-1578)
3.1
Alva (1567-1573)
Alva's doelen waren helder: de situatie onder controle brengen en consolideren.
Het Koninklijke en katholieke gezag moest worden hersteld. Dus: orde en
verdere centralisatie. Hij gebruikte twee belangrijke middelen: de Raad
van Beroerten en het nu wel echt operationaliseren van de Super universas:
de hervorming van de organisatie van de katholieke kerk in de Nederlanden.
Parker noemt Alva's aanpak "The Duke of Alva's new order." De
Raad van Beroerten onderzocht de ongeregeldheden en bestrafte de schuldigen.
In deze periode (1568-1572) werden naar schatting 8.950 mensen ondervraagd
en veroordeeld en meer dan 1.000 terechtgesteld, waaronder hoge edelen
als Horne en Egmond. Een andere schatting is '6.000 Netherlanders
executed during Alva's regime.' Oranje ontliep dit lot en na het overlijden
van Brederode kon hij weinig anders dan de rol als opstandleider overnemen.
Oranje organiseerde in 1568 een paar serieuze invallen en wist zelfs een
keer een leger van Alva te verslaan bij Heiligerlee, maar het leidde uiteindelijk
tot niets. Lastiger voor Alva was dat het de bedoeling was dat hij zonder
financiering uit Spanje het ingrijpen in de Nederlanden zou bekostigen.
Eigenlijk wilde Alva zelfvoorzienend worden qua inkomsten en hij streefde
ook naar een uniform belastingstelsel, daarmee de centralisatie versterkend.
In maart 1569 riep Alva de Staten-Generaal bijeen. Verzoek was akkoord
te gaan met een aantal belastingmaatregelen, waarvan de Tiende Penning
(een soort BTW van 10%) de bekendste is geworden. Overspeelde Alva hier
zijn hand? De leden der Staten-Generaal beseften dat ze de grip op de
overheidsuitgaven zouden kunnen verliezen . Na diverse voorstellen bleef
onduidelijk precies was afgesproken en Alva kondigde bij plakkaat (31
juli 1571) de belastingmaatregelen eenzijdig af. De woede over de belastingmaatregelen
was groot. Een breuk ontstond tussen de Gewestelijke Staten en de centrale
regering. De anti-Alva stemming zorgde vooral voor dalende belastinginkomsten,
zodat Alva later problemen zou krijgen met betalen van soldij.
De inname door de Watergeuzen van Den Briel op 1 april 1572 en de diverse
opstandige invallen daarna zorgden voor een serieuze confrontatie tussen
Alva's troepen en de bevolking. De stemming was al anti-Spaans en de wijze
waarop Alva de door hem heroverde steden liet straffen (uitroeien en vernietigen
van onder meer Mechelen, Zutphen en Naarden) deed dit alleen maar toenemen.
Belegeringen van Haarlem, Alkmaar en Leiden waren uitputtingsslagen. Uiteindelijk
zou alleen Haarlem vallen. Op de Zuiderzee werd een Spaanse vloot verslagen.
Voor Filips II was het duidelijk dat Alva vervangen moest worden.
3.2
Requesens (1573-1576)
Requesens volgde op 29 november 1573 Alva op. Hij was niet van de harde
lijn, maar moest eerst teren op adviezen van Alva . De ontwikkelingen
in 1574 (verlies van Middelburg, het definitieve ontzet van Leiden), druk
van de Duitse keizer en de Spaanse situatie (risico's voor haar internationale
positie en de lege schatkist) deden Filips en Requesens inzien dat onderhandelen
met de opstandelingen de enige uitweg was. Het belangrijkste struikelblok
bij de onderhandelingen bleef religie. Opnieuw werd duidelijk dat Filips
protestantisme nooit zou toestaan . De financiële problemen van de
Spaanse kroon zorgden voor het stoppen van de geldstroom naar de Nederlanden.
Er ontstond muiterij in het Koninklijke leger. De soldaten trokken richting
Brussel en begonnen te plunderen. Voor het eerst sinds 1477 kwamen de
Staten-Generaal uit eigen beweging bij elkaar, er was een machtsvacuüm:
zaken dienden te worden aangepakt. Het leidde tot een wapenstilstand met
Holland en Zeeland en de afspraak dat alle gewesten gezamenlijk de buitenlandse
troepen zouden verdrijven. Daarna werd Antwerpen door de muiters bezocht.
De troepen van de Staten van Brabant werden onder de voet gelopen en er
werd gemoord, geplunderd en verkracht. Zo is het begrip 'Spaanse furie'
ontstaan. Het versnelde de samenwerking tussen Holland, Zeeland en Brabant.
De zuidelijke provincies en Utrecht zouden de opstandelingen helpen Spaanse
troepen te verdrijven en ze erkenden allen één Staten-Generaal
(in Brussel). Oranje werd erkend als Stadhouder van de opstandige delen
van Holland en Zeeland. Protestantisme werd in Holland en Zeeland openbaar
en in de andere gewesten besloten toegestaan. Deze overeenkomst staat
bekend onder de naam Pacificatie van Gent en werd in 1579 bekrachtigd.
3.3
Don Juan (1576-1578)
Don Juan werd door Filips II gezien als redder en brenger van gezag. Hij
was immers de held van Lepanto. Om orde op zaken te stellen mocht hij
aanbieden Alva's nieuwigheden af te schaffen, de staatsinrichting van
onder Karel V te herstellen en de Spaanse troepen terug te trekken. In
de Pacificatie kwamen de 17 provincies overeen dat Filips buitenlandse
troepen moest terugtrekken en de religieuze status quo (calvinisme in
Holland en Zeeland, elders katholicisme) moest aanvaarden. De Staten-Generaal
tuigden een eigen leger op. Don Juan erkennen als landvoogd was alleen
mogelijk wanneer deze dit accepteerde. Hij deed dit met het Eeuwige Edict
(12 februari 1577). Filips ging akkoord. Hij dacht dat wanneer het er
echt op aan kwam de Staten-Generaal het katholieke geloof als exclusief
zouden blijven zien. De Staten van Holland en Zeeland gingen niet akkoord
omdat geen regeling werd getroffen over de gereformeerde kerk en de gewesten
de zeggenschap over de strijdkrachten niet wilden afgeven aan de Staten-Generaal.
Calvinisten hielden zich niet aan afspraken: ze bleven locale en provinciale
besturen zuiveren van katholieken. Er waren nu drie partijen: Don Juan
die het Koninklijke gezag wilde herstellen; de Staten-Generaal, gedomineerd
door katholieken, die het op een akkoord wilden gooien met Filips en Oranje
en de Staten van Holland en Zeeland die verder wilden gaan met de Opstand.
Onderhandelingen in Geertruidenberg liepen op niets uit. Don Juan zou
Brussel teleurgesteld verlaten en zijn hoofdkwartier opslaan in Namen.
Ook vreesde hij te worden vermoord. Daar verzocht hij Filips om terugkeer
van het leger; de andere twee partijen kwamen dichter bij elkaar. Oranje
vestigde zich in Brussel waar hij als held werd binnengehaald. Zijn doel
was in de Nederlanden noord en zuid naar elkaar toe te laten groeien;
met de kennis van nu misschien een 'mission impossible'. De situatie tijdens
Don Juan was ingewikkeld; in grote lijnen was sprake van een conflict
tussen calvinisten en katholieken, met vaak politiek als drijfveer: de
keuze voor de op een moment bovenliggende partij gaf bestuursmogelijkheden
en macht. "Samen" optrekken bleef moeilijk zolang de Staten
van Holland en Zeeland dwars bleven liggen en de Staten-Generaal niet
meer invloed zou verwerven. De strijd tussen de "twee opstanden"
werd een centraal punt tijdens het bewind van Don Juan. In het zuiden
rukten Spaanse troepen op naar het noorden, 'zuiverden' calvinistische
radicalen steden van katholieken en neigden gematigd katholieken steeds
meer naar onderhandelen met Spanje. Oranje probeerde als tussenweg religievrede
in te voeren, opboksend tegen radicale calvinisten en katholieke edelen
en patriciërs. Er waren twee Nederlanden aan het ontstaan.
Het Spaanse leger keerde terug onder leiding van Alexander Farnese. Het
was Filips in 1577 gelukt vrede te sluiten met de Turken en de financiële
positie was verbeterd. Meer troepen kwamen beschikbaar. Voordeel voor
Farnese was de verdeeldheid onder de opstandelingen. De eerste klap werd
nog uitgedeeld door Don Juan, al gesteund door Farnese, bij Gembloers,
waar een Staats leger werd verslagen. Daarna namen Spaanse troepen Leuven
in (13 februari), slechts 15 mijl van Brussel. De Staten-Generaal, Matthias
(door de Staten-Generaal in 1577 aangesteld als landvoogd) en Oranje weken
uit naar Antwerpen . Op 29 september 1578 wees Don Juan op zijn sterfbed
Farnese aan als opvolger. Filips ging akkoord. Eindelijk leek Filips vertegenwoordigd
te worden door "a governor-general equal to the situation."
4.
Alexander Farnese tot 1578
Alessandro of Alexander Farnese werd geboren in 1545 te Rome als zoon
van Ottavio (of Octavio, wordt beide gebruikt) Farnese, hertog van Parma
en Margaretha van Parma, de landvoogdes in de Nederlanden van 1559 tot
1567. De familie Farnese zou tot in de vroege 18e eeuw de hertog van Parma
blijven leveren. Ottavio's grootvader (en Alexanders naamgever) was paus
Paulus III, Margaretha was een buitenechtelijke dochter van Karel V en
een halfzus van Filips II. Het is interessant wat verder in te gaan op
Margaretha, omdat dit tevens meer licht kan werpen op de positie van Alexander.
Margaretha was door haar vader uitgehuwelijkt aan Alexander de' Medici.
Dit was door de keizer eerder overeengekomen met paus Clemens VII. De
reden was dat Clemens tot de de' Medicifamilie behoorde en via de keizer
hoopte de positie van deze familie in Florence te versterken. De keizer
op zijn beurt had als belang dat hij de invloed van Frankrijk in Italië
wilde beperken. In 1537 werd Alexander de' Medici vermoord. Een nieuw
huwelijk met een de' Medici was niet meer interessant omdat een nieuwe
paus was aangetreden, paus Paulus III, zoals gezegd de grootvader van
Ottavio Farnese. Met Ottavio trouwde Margaretha in 1538. Het was in eerste
aanleg een koel en zakelijk huwelijk; het werd misschien wel ervaren als
iets tijdelijks. De bisschop van Rome werd echter 81, dus het huwelijk
bleef langer in stand dan verwacht. In 1545 beviel Margaretha van een
tweeling: Alexander en Carlo. De laatste overleed binnen een jaar. Uit
de verdere ontwikkelingen kwam naar voren dat Margaretha de belangen van
de Farnese's ging verdedigen, vermoedelijk uit liefde voor haar zoon.
Hiermee zocht zij een situatie van tegenstrijdige belangen op. Via de
bisschop van Rome waren de Farnese's eigenaar geworden van het hertogdom
Parma en Piacenza, een gebied waar de keizer ook aanspraak op maakte.
Op 12 september 1556 kwam het uiteindelijk tot een vergelijk tussen haar
halfbroer Filips II en Ottavio, waarbij de aanspraken van de laatste op
het hertogdom werden vastgelegd. De voorwaarden waren dat in de burcht
van Piacenza een Spaans bezettingsgarnizoen achter bleef en dat Alexander
als gijzelaar naar Spanje zou gaan om de vrede te waarborgen. In feite
betekende dit dat Alexander aan het Spaanse hof gevormd zou gaan worden.
Tevens zorgde het ervoor dat de Farnese's loyaal zouden blijven aan Filips
II. Alexander reisde, samen met zijn moeder Margaretha, Filips II achterna.
In 1556 kwamen moeder en zoon samen met hem in Brussel terecht. Margaretha
vertrok in mei 1557 weer naar Italië, Alexander ging in 1559 met
Filips II mee naar Spanje. (Margaretha ging juist weer terug, ze werd
landvoogdes van de Nederlanden.) Alexander zou onder meer onder auspiciën
van Filips II studeren aan de Hogeschool van Alcalá (vlakbij Madrid),
samen met Don Juan én Filips' zoon Don Carlos. Deze laatste was
geestelijk gehandicapt, maar Filips II hoopte dat het verblijf met deze
twee jongens aan de universiteit zijn toestand zou verbeteren. Tegen beter
weten in vermoedelijk. In 1563 regelde Filips II dat Alexander zou trouwen
met Maria van Guimarães of Maria van Portugal. Het huwelijk vond
plaats op 11 november 1565. Het zou tot 1571 duren voordat Filips II Alexander
toestemming zou geven dienst te nemen in het leger. Hij diende onder Don
Juan tegen de Turken en viel tijdens de bekende slag van Lepanto (1571)
op door moed, maar ook als bemiddelaar tussen de als onstuimig bekend
staande Don Juan en zijn bondgenoten. Daarna nam Alexander nog wel een
aantal keren deel aan acties tegen de Turken, maar meestal verbleef hij
in Parma en Piacenza. In 1577 kwam dan eindelijk het verzoek van Don Juan,
die inmiddels landvoogd in de Nederlanden was geworden, zijn luitenant-generaal
te worden. Tijdens het bestuur van Don Juan bespraken de noordelijke gewesten
al een mogelijk verbond. Doel was samen optrekken tegen agressie van buiten
de betrokken gewesten. De koning, hereniging met Spanje en katholicisme
werden niet meer genoemd. Een groot deel van de Staten-Generaal zag er
niets in, Oranje aarzelde en Anjou, aangesteld 'beschermer van de vrijheden
van de Lage Landen', vertrok onmiddellijk. In een reactie hierop sloten
Henegouwen, Artesië en (later) Waals Vlaanderen de Unie van Atrecht.
Het ingewikkelde deel was godsdienst: katholicisme was de enige godsdienst.
Op 17 mei 1579 erkenden deze gewesten volledige autoriteit van Filips
II en Farnese. Ondertussen hadden op 23 januari 1579 afgevaardigden van
Holland, Zeeland, Utrecht, Friesland, Gelderland en de Ommelanden de Unie
van Utrecht getekend. Farnese besloot tot een beleid van "verdelen
en veroveren".
5.
Het Spaanse herstel onder Alexander Farnese (1579-1585)
In het verdrag van Atrecht was een eis dat buitenlandse troepen de Nederlanden
zouden verlaten en dat 'His Majesty and the United Lands will raise an
army of natives of this country and others acceptable to His Majesty and
to the estates of the provinces'. Zijn moeder Margaretha werd in 1579
opnieuw door Filips II aangesteld als landvoogd. Ze vestigde zich in Namen.
Farnese bleef in de Nederlanden als militair commandant. De samenwerking
tussen moeder en zoon was niet heel erg goed. Na april 1580 vertrokken
de buitenlandse troepen en Filips II besloot zich te richten op Portugal.
Onder Alva en Requesens was de controle door opstandelingen uitgebreid.
Tenslotte was het Koninklijk gezag in de Nederlanden zo goed als weg.
Onder Farnese zou dit beeld volledig veranderen (zie het kaartje op pagina
16). Na de herovering van Maastricht (1579) werden in 1580 door Farnese
alleen Kortrijk en Breda bezet en in 1581 werd Doornik ingenomen. De ommezwaai
naar het Koninklijke kamp in 1580 van de laatste katholiek met een adellijke
titel die de Opstand steunde, de graaf van Rennenberg, Stadhouder in Noordoost
Nederland was voor Farnese winst; daardoor kwamen Groningen, de Ommelanden
en delen van Drenthe onder Spaans gezag. Daarna stokten de vorderingen
door de afwezigheid van buitenlandse troepen. In de tussentijd liet Filips
II Oranje vogelvrij verklaren. Farnese maakte het banedict in juli 1580
bekend; hij stond er overigens niet achter. Waarom is me niet duidelijk
geworden, maar ik denk dat het niet paste in de manier waarop Farnese
als legerleider zijn tegenstander tegemoet trad. De prins antwoordde met
de Apologie, waarin hij zijn beleid trachtte te legitimeren (13 december
1580). Oranje had nog steeds de Groot-Nederlandse droom met Brabant als
centraal gewest. Nodig hiervoor was katholieken in het noorden ruimte
te geven en in het zuiden gerust te stellen. Ook wilde hij steun terugwinnen
in Frankrijk en Duitsland. Daarnaast was de tijd gekomen, na het mislukken
van onderhandelingen in Keulen, Filips II niet langer te erkennen als
vorst. Om dat te bereiken stelde Oranje de Staten-Generaal voor de hertog
van Anjou, de broer van de Franse koning, aan te stellen als soeverein.
|
Voordat
ik hierop in ga bespreek ik eerst de specifieke ingrepen van Farnese die
hij deed in de eerste helft van de jaren '80.
6.
Specifieke ingrepen en verbeteringen van Farnese
Farnese werkte volgens een plan; hij had uitgedacht hoe hij de Opstand
zou moeten aanpakken. Zijn (eerste) doel was bezetten van grote Vlaamse
en Brabantse steden. Hij zag (terecht) deze gewesten als hart van de Nederlanden.
Hier trof men de meeste nijverheid aan. Hij was overtuigd dat het bezetten
van de Vlaamse kust en het blokkeren van de Schelde boven Antwerpen voldoende
zou zijn het verzet in veel Vlaamse en Brabantse steden te breken. Immers,
het afsluiten van de zeeroutes zou zorgen voor het vastlopen van de economie
en dat zou de steden op de knieën dwingen.
Een belangrijke verbetering die Farnese invoerde in het koninklijk leger
had te maken met het spreken van recht in het geval van wangedrag en muiterij.
De regimenten kenden afzonderlijke rechtspraak waarin per regiment of
legeronderdeel door iemand recht werd gesproken. Dit middel bleek echter
niet voldoende om wangedrag zoals muiterij tegen te gaan. Vandaar dat
Farnese vanaf 1580 aan alle tercio's (een tactische eenheid bestaande
uit circa 3.000 piekeniers en musketiers), regimenten en garnizoenen een
auditeur toevoegde als volwaardige militaire rechter en daarmee de rechtspraak
uit handen nam van de hogere officieren. De rechtspraak was daarvoor te
arbitrair, te willekeurig.
Het is goed eerst aan te geven dat de troepen tussen 1580 en 1582 voornamelijk
bestonden uit Vlamingen. De traditionele troepen (vooral Spaans en Italiaans)
waren toen niet aanwezig. Alva was al begonnen met het benoemen van officieren
in het Koninklijke leger op basis van ervaring in plaats van op basis
van afkomst. Het resultaat was dat het officierenkorps steeds meer bestond
uit ervaren legermensen die niet terugschrokken de risico's van het slagveld
met de soldaten te delen. Alva bekeek persoonlijk al de belegeringswerken
en Farnese werkte zelfs mee aan het graven van loopgraven, daarmee onderstrepend
dat ook deze taken van groot belang waren. Farnese maakte het benoemingssysteem
zelfs nog hiërarchischer. Volgens Farnese waren goede en (vrij vertaald)
sluwe leiders de kern van een succesvol militair apparaat, dus voerde
hij dit ook in bij de Italiaanse troepen. Hij gaf in 1581 de Italiaanse
troepen de status van tercio en ontman de officieren het recht hun groepsleiders
te benoemen. Dit deed hij ook met de Engelse troepen. Farnese wilde hiermee
de prestaties van deze troepen verbeteren en dat lukte. In de jaren '80
van de 16e eeuw kregen de Italianen net als de Spanjaarden de status van
"pezen van het leger". Farnese, zelf natuurlijk een Italiaan,
kreeg te maken met tegenstand. Veel Spaanse officieren wilden niet dienen
onder een buitenlander. Filips onderstreepte de mogelijkheden, ondanks
de protesten, door Farnese op te dragen autochtonen te tooien met hoge
posities binnen het Koninklijke leger. Van 1580 tot 1582 waren er geen
Spaanse troepen in Vlaanderen. Farnese maakte hiervan gebruik door Italianen
en Engelsen te benoemen op hogere functies binnen het leger. Daarbij nog
maar eens onderstrepend dat senioriteit belangrijker was dan afkomst.
Gezien de opmars van het Koninklijk leger kan je niet anders dan concluderen
dat de discipline en het moreel beter waren dan voorheen en dat dit het
resultaat was van de aanpak van Farnese, zowel wat betreft zijn verbeteringen
in het leger zelf als het vasthouden aan een plan en de gebruikmaking
van slimme diplomatie.
Een neveneffect was dat de leiding over het leger verdeeld werd in drie
groepen: de Spaanse (na 1580 Spaans-Portugees), de Italiaanse en de Waals-Vlaamse
(Spaans: flamencos) groepen. Dit deed vooral binnen de infanterie spanningen
ontstaan. De kracht (want de opmars van het Koninklijk leger was opzienbarend)
die eerder uitging van deze bovengenoemde innovaties leek te verdwijnen.
Spaanse hoge officieren begonnen openlijk terug te verlangen naar de tijd
van Alva en zagen Farnese's innovaties als iets dat voortkwam uit anti-Spaanse
gevoelens en de oorzaak van allerlei problemen, zoals het falen van de
Armada. Farnese's reputatie in Madrid werd hierdoor geschaad, maar ernstiger
was het dat binnen de generale staf verschillende nationaliteiten tot
spanningen zou leiden.
7.
De ommekeer: de confrontatie met de Engelsen
Interventie door koningin Elizabeth van Engeland in het conflict in de
Nederlanden zou het speelveld veranderen. En zeker omdat het uiteindelijk
tot het echec met de Armada zou leiden, waardoor de internationale positie
van Filips II verslechterde, mag je toch wel spreken van een ommekeer.
Het ging dus niet om de directe hulp die Engeland met menskracht zou bieden
aan de opstandelingen, maar om het feit dat Filips II zich, je zou kunnen
zeggen, liet verleiden tot een directe aanval op Engeland.
Elizabeth zag een Spaanse overheersing in de Nederlanden als bedreiging
en besloot de Nederlanders te helpen. Hierbij speelde een rol dat Don
Juan ooit plannen had haar van de troon te stoten en dat Spanje een hand
bleek te hebben in complotten tegen haar persoon. De verregaande bemoeienis
van Elizabeth kwam neer op een oorlogsverklaring aan Spanje. De haar aangeboden
soevereiniteit over een aantal gewesten wees ze (net als Henry III van
Frankrijk) van de hand. Op 9 augustus 1585 werd overeenstemming bereikt
tussen de Staten-Generaal en de Engeland over de te leveren steun. Het
Verdrag van Nonsuch werd getekend op 20 augustus 1585. Een doel was Antwerpen
te ontzetten, maar daarvoor kwamen de troepen te laat. De Engelse troepen
stonden onder de leiding van de graaf van Leicester. De Engelse steun
veranderde voor de situatie in de Nederlanden. De oorlogsmoeheid, waarvan
in de Nederlanden sprake was, verdween hierdoor. De Staten-Generaal zetten
in 1586 een serieus leger in en wisten eindelijk weer eens een stad te
ontzetten: Grave. Het werd Filips II duidelijk dat de Engelsen weg moesten
uit de Nederlanden. Hij gaf opdracht tot het voorbereiden van de Armada,
een vloot met als doel de invasie van Engeland. Farnese behaalde ondertussen
nog enige successen: hij veroverde Sluis en wist Deventer in te nemen
na verraad door het Engels-Ierse garnizoen daar.
Het idee van de Armada was 30.000 mannen naar Engeland te zeilen en zich
te verenigen met een leger van 17.000 man onder Farnese die vanuit Vlaanderen
naar Engeland zou oversteken. Daar zou Farnese een deel van Kent bezetten
en misschien Londen. Men hoopte zo Engeland te dwingen de troepen uit
de Nederlanden terug te trekken. Leicester werd als landvoogd door de
Staten-Generaal ingezworen (januari 1586). Zijn positie moest hij uitwerken
met de Staten-Generaal. Maar de gewesten waren zoals gebruikelijk, ook
intern, verdeeld. Hij pakte wel aan: hij stelde onafhankelijk van de Staten-Generaal
belastingen in voor een oorlogsfonds en zuiverde de Staten Utrecht van
tegenstanders. In november moest hij terug naar Engeland vanwege de zaak
Elizabeth versus Mary Stuart. Tijdens zijn afwezigheid verloren de Staten
Deventer en een fort bij Zutphen (zie eerder) door verraad, wat zijn reputatie
zeer schaadde. Leicester keerde in maart 1587 terug ditmaal met de instructie
de Staten over te halen te onderhandelen met Farnese. Dit kwam van Elizabeth;
de Spaanse dreiging deed haar neigen naar een overeenkomst met Spanje,
want wat zij wilde was een situatie waarin Filips II de soeverein was
in de Nederlanden, maar het centrale bestuur zwak. De opstelling zorgde
voor verwarring. Volgelingen van Leicester, vooral predikanten en vluchtelingen
uit de zuidelijke Nederlanden wilden juist een sterk centraal gezag om
het zuiden van de Nederlanden te kunnen heroveren. Leicester zou nog proberen
zich meester te maken van Maurits (de zoon van Oranje, door de Staten
Holland en Zeeland in november 1585 op 17-jarige leeftijd benoemd om Leicesters
macht in te perken) en aanslagen te doen op Amsterdam en Leiden, maar
dit mislukte en hij vertrok (december 1587).
Hoe het met de Armada afliep is bekend: ze werd verslagen. Farnese vertrok
weer naar de Nederlanden en leek verder te kunnen gaan met de herovering
van de Nederlanden. Hij sloeg beleg op voor Bergen op Zoom. De omsingeling
van de stad lukte niet en Farnese moest terugtrekken. Daarna kwam in 1589
Geertruidenberg nog in zijn handen door verraad, maar het doel was invasie
van het eiland Bommel. Toen gebeurde wat al enige tijd dreigde: uitputting
en gebrek onder de troepen waren groot en er ontstond muiterij. Iedereen
heeft vijanden, ook Farnese. Nu het Farnese tegen zat ontstonden er plotseling
vraagtekens rond zijn persoon. Hij zou bijvoorbeeld te zacht zijn voor
ketters en schuld hebben aan het mislukken van de Armada expeditie. (Zie
ook pagina 11.) Farnese besloot Filips II voor te stellen vrede te sluiten
met de opstandelingen. Volgens het oude recept: katholicisme overal de
publieke godsdienst, calvinisme alleen beperkt privé en Filips
II weer de soeverein. Achteraf gezien waarschijnlijk de enige zinnige
manier de Opstand te beëindigen; tevens kon Farnese op deze manier
een mooie carrière alsnog positief afsluiten. Filips II voelde
er niet veel voor, maar de schatkist speelde ook een rol. Filips II besloot
de toestand te bespreken met de paus. Wilde Rome niet meebetalen voor
de katholieke zaak? Tegen de tijd dat de onderhandelingen begonnen was
Filips II bereid water in de wijn te doen. Het was te laat: de opstandelingen
voelden zich sterk.
Van invloed waren ook de ontwikkelingen in Frankrijk. Filips II had altijd
oog voor Franse ontwikkelingen. Hij vreesde protestante heerschappij.
Na de dood van Henry III was Henry van Navarra de meest logische opvolger,
maar hij was protestant. In de strijd met de katholieken behaalde hij
in 1589 en 1590 een aantal klinkende overwinningen. In april 1590 kreeg
Farnese opdracht met 20.000 man Frankrijk binnen te trekken in plaats
van in de Nederlanden te blijven. Opnieuw succesvol: op september betrad
hij Parijs als overwinnaar. Belangrijk, want hierdoor werd Henry's kroning
voorlopig onmogelijk en ging de burgeroorlog door.
De Nederlanders profiteerden van Farnese's afwezigheid, maar eerst aarzelend.
Het eerste herstel was de bezetting van Breda. Farnese moest zich met
Frankrijk bezig blijven houden van Filips II. Tussendoor moest hij zich
in augustus 1591 medisch laten behandelen in Spa. In november vertrok
hij weer naar Frankrijk (Rouaan) om de stad te ontzetten. Nu pakten de
Nederlanders de kansen beter aan, mede doordat ze beschikten over een
doorpakkende militaire leider: Maurits. Hulst, Nijmegen, Coevorden en
Steenwijk werden soepel ingenomen.
Farnese overleed in Arras op 6 december 1592. Zo stierf een opmerkelijk
landvoogd en militair leider. Zijn dood voorkwam in ieder geval dat hij
niet de vernedering hoefde te ondergaan beschuldigd te worden van corruptie
en het negeren van Koninklijke bevelen. Het arrestatiebevel lag al klaar.
|
8.
Conclusie
De wijze waarop Alva omging met de opstandelingen (terreur, straffen)
zorgde voor angst en gaf de steden die mee hadden gedaan aan de Opstand
reden zichzelf te verdedigen. Het instellen van de Raad van Beroerten
was al een vorm van intimidatie, de maatregelen daarna getuigden ook niet
van empathie en het zoeken naar een voor beide partijen aanvaardbare situatie:
het straffen van opstandelingen ongeacht de afkomst, het vermoorden van
inwoners van veroverde steden, het rücksichtslos doorvoeren van de
nieuwe bisdommen en de belastingmaatregelen waren louter voedsel voor
de eerder gezaaide kiem voor de Opstand. Het beleid van Alva leverde weerstand
op en een voedingsbodem voor Opstand. Dit bleek onder meer wel uit het
hardnekkige verzet van steden als Haarlem, Alkmaar en Leiden in de periode
1572-74.
Requesens erfde de situatie van Alva en daarnaast was de financiële
positie van Spanje nog slechter dan daarvoor. Hij ondernam verder niet
zoveel, hij was al op leeftijd en tegen zijn zin naar de Nederlanden gestuurd.
Onder zijn bewind ontstonden muiterijen en die leiden weer tot plunderingen,
ook van steden die zich niet tegen Filips hadden verzet. Dit zou uiteindelijk
leiden tot de Pacificatie van Gent. Zijn opvolger Don Juan beschikte door
de ontwikkelingen in de Nederlanden niet over troepen en trok zich terug
in Namen, misschien om de situatie eens goed te aanschouwen. Hij wist
uiteindelijk de buitenlandse troepen terug te krijgen en als zijn bijdrage
kan ook worden gezien dat hij Farnese naar de Nederlanden haalde. Don
Juan legde misschien wel een dunne basis voor het Spaanse herstel.
Het eerste dat opvalt aan Farnese is dat hij met Alva gemeen had over
een echte militaire opleiding te beschikken. Hij zette het beleid van
Alva door officieren te benoemen op basis van senioriteit, maar opvallend
was dat hij ook andere nationaliteiten leidinggevende posities gaf in
het leger. Op zich niet vreemd, hij was zelf een Italiaan. Naast deze
innovatie verbeterde Farnese de rechtspraak in het leger en wist daarmee
wangedrag en vooral muiterij meer te bestrijden dan zijn voorgangers.
Hij slaagde er in ieder geval in het leger veel beter te laten functioneren,
hetgeen duidelijk naar voren kwam in de opzienbarende opmars van het Koninklijk
leger na ongeveer 1580.
Een opvallende overeenkomst met Don Juan en (vanzelfsprekend) zijn moeder
was dat zij net als Farnese familie waren van Philips II. Natuurlijk had
Filips loyale mensen nodig als landvoogd in de Nederlanden. De afstand
tussen hem en de Nederlanden was groot en hij moest kunnen vertrouwen
op zijn bestuur in de lage landen. Maar de loyaliteit van Farnese is een
merkwaardige. De loyaliteit was feitelijk afgedwongen door het afzien
van Filips II van aanspraken op tussen de Farneses en de Habsburgers betwist
gebied: het hertogdom van Parma en Piacenza. Het is goed mogelijk dat
Farnese helemaal niet zo loyaal was aan Filips II en daar waar mogelijk
eerder de (nationaal) Italiaanse gevoelens liet spreken dan zijn loyaliteit
aan zijn Spaanse neef, zijn koning en feitelijk daarmee ook leenheer.
Dat belangen niet altijd gelijk waren lijkt evident.
Ook opvallend aan Farnese is dat Maastricht na de inname nog werd geplunderd,
maar dit werd daarna niet meer toegelaten en het gebeurde ook niet. Gezien
wat is beschreven zal dat vooral te maken hebben met de wijze waarop de
regimenten werden geleid en hoe recht werd gesproken. Het leidde in ieder
geval tot meer discipline. Farnese bood voormalige tegenstanders amnestie
en de protestantse bevolking die weer onder Spaans gezag kwam kreeg ruim
de tijd bezette gebieden te verlaten. Daarmee speelde hij slim in op de
bestaande verschillen in het kamp van de tegenstanders: hij gaf de gelegenheid
aan de katholieke bestuurders zich weer onder gezag van Spanjaarden te
stellen zonder daarbij allerlei represailles te moeten vrezen voor stadsgenoten.
Dit geeft aan dat hij bij vriend en vijand vertrouwen wist te winnen.
Farnese voerde een beleid waarin hij militaire en politieke vaardigheden,
of een combinatie daarvan, op een slimme manier toepaste waar dat nodig
was. Op deze manier kon hij zonder bloedvergieten of veel andere inspanning
een groot deel van het verloren gebied weer terugwinnen op de opstandelingen.
Hij draaide zijn handen niet om voor het afkopen van tegenstanders. En
belangrijk is dat hij een duidelijk plan had voor het herstel van het
Koninklijke gezag: de handelslijnen naar steden platleggen, ze omsingelen
en ze daarmee uit te putten en tot overgave te dwingen. De combinatie
van deze politieke en militaire vaardigheden zorgde voor het herstel.
In de ogen van nationalistische Belgische historici, zoals Pirenne, legde
Farnese de basis voor de soevereine Belgische staat.
Tenslotte valt op dat Farnese deze successen behaalde met minder budget
dan zijn voorgangers. In 1572-1577 werd 22,2 miljoen gulden voor militaire
activiteiten in de Spaanse Nederlanden uitgetrokken, in de succesvolle
periode van Farnese was dat 'slechts' 14,9 miljoen. Daarna steeg dit bedrag
naar 44,7 miljoen (1585-1590). Vooral de Armada zal daaraan ten grondslag
liggen.
Het heeft iets tragisch vast te moeten stellen dat Farnese tegen het einde
van zijn leven door Filips II op basis van onduidelijke aantijgingen al
afgeschreven was. Belangrijk was de aantijging dat door hem de expeditie
met de Armada was mislukt. De argumentatie daarvoor is mij niet duidelijk,
maar hij zou niet volgens plan hebben gehandeld tijdens de aankomst van
de Armada. Een aantijging dat Farnese zich aan het gezag in Madrid zou
onttrekken en onafhankelijk zou opereren lijkt me ook moeilijk hard te
maken. Farnese heeft nooit werkelijk bevelen niet uitgevoerd. Hij liet
wel eens merken het met bepaalde zaken niet eens te zijn, maar dat geeft
ook aan dat hij een visie had. Gezien zijn militaire successen verdiende
hij meer krediet bij de koning dan hij op het einde van zijn leven nog
had.
9. Literatuur
González de León, Fernando, The Road to Rocroi;
Class, Culture and Command in the Spanish Army of Flanders, 1567-1659
(Leiden, Boston, 2009).
Hoekstra, Rik, Margaretha van Parma, in: Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland
(07/04/2009)*
Israel, Jonathan I, De Republiek, 1477-1806 (Franeker, 2008).
Lem, Anton van der, De Opstand in de Nederlanden (1555-1609) (Utrecht,
1995).**
Molhuysen, P.C. en Blok P.J., Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek.
Deel 2 (Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren).
Parker, Geoffrey, The Dutch Revolt (London, 2002).
Pierson, Peter, Philip II of Spain (London, 1975).
Pirenne, Henri, Geschiedenis van België. Deel 4. De staatkundige
en godsdienstige omwenteling. De regeering van Albertus en Isabella. Het
Spaansch stelsel tot den vrede van Munster (1648) (Gent 1925).
Swart, Erik, Krijgsvolk, Militaire Professionalisering en het ontstaan
van het Staatse Leger, 1568-1590 (Amsterdam, 2006).
500 jaren Staten-Generaal in de Nederlanden : van statenvergadering tot
volksvertegenwoordiging / [onder redactie van S.J. Fockema Andreae en
H. Hardenberg]. (Assen, 1964).
*
Te lezen op internet: http://www.inghist.nl/Onderzoek/Projecten/DVN/lemmata/data/
Margaretha van Parma.
** Te lezen op internet: http://dutchrevolt.leidenuniv.nl/Nederlands/verhaal/.
|