03.04.2015

NV Vernis- en Verffabriek voorheen H. Vettewinkel en Zonen te Amsterdam

 

Een geschiedenis van een Amsterdamse verffabriek, met het zwaartepunt in het interbellum

Hanke Winius
Maart 2014


Inhoudsopgave
1. Inleiding
2. Onderzoeksonderwerp en operationalisering
3. Het product verf
4. De geschiedenis van de firma Vettewinkel in vogelvlucht
5. Vettewinkel tijdens het interbellum (1918-1939}
6. Conclusie
Literatuur
Bijlage 1: omzet firma Vettewinkel 1918-1939
Bijlage 2: nettowinstcijfers firma Vettewinkel 1920-1939


1. Inleiding
Dit paper is voornamelijk geschreven in de Centrale Amsterdamse Bibliotheek aan de Oosterdokkade. Wanneer je op de zevende en daarmee hoogste verdieping staat kijk je uit op de achterzijde van mijn onderzoeksonderwerp: de oude verffabriek van de firma Vettewinkel. De gevel is het enige oorspronkelijke gedeelte van het in 1889 in Neo-Hollandse Renaissance stijl opgetrokken pand dat bewaard is gebleven. Het werd gebouwd in opdracht van H. Vettewinkel en ontworpen door de architect W. Hamer. De gevel staat sinds 2001 onder nummer 518457 geregistreerd in het monumentenregister van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
De verf van Vettewinkel is tot in de jaren zeventig van de twintigste eeuw in gebruik gebleven. Een aardige anekdote betreft de dichter, columnist en (sport)journalist Nico Scheepmaker, die veel schreef onder het pseudoniem Ivo Vettewinkel. Volgens de overlevering zaten radio- en televisiemakers Henk van Dorp en Frits Barend (bekend van het Tv-programma Barend & Van Dorp) op een terras bij het Amsterdamse Centraal Station toen Van Dorps oog viel op een reclamebord met de bekende slogan 'Verf van Vettewinkel'. Vervolgens hij zei tegen Scheepmaker: "we noemen jou Ivo Vettewinkel." Scheepmaker zou jaren onder dit pseudoniem blijven schrijven.


2. Onderzoeksontwerp en operationalisering
De probleemstelling richt zich op de verffabriek Vettewinkel tijdens het interbellum. Geprobeerd wordt een antwoord te zoeken op de vraag op welke wijze de firma Vettewinkel reageerde op de ontwikkelingen tijdens de jaren twintig en de daarop volgende economische depressie van de jaren dertig. Weken zij hierin af van de algemeen geldende lijn of waren er raakvlakken met de algemene tendensen in het Nederlandse bedrijfsleven?
In dit onderzoek naar de firma Vettewinkel wordt eerst, na heel kort in gegaan te zijn op het product verf (hoofdstuk 3), een beknopte geschiedenis van de firma geschetst (1809-1970). Daarvoor is gebruik gemaakt van een toespraak waarin de directeur kort ingaat op de geschiedenis van Vettewinkel en van een artikel uit het archief van Sigma Coatings -het enige stuk over de bedrijfshistorie waar Sigma over beschikt (hoofdstuk 4)
In het volgende hoofdstuk staan de jaren twintig en dertig centraal (hoofdstuk 5). Daar wordt de probleemstelling onderzocht. Dit gebeurt met behulp van stukken uit het archief van de firma Vettewinkel, beschikbaar in het Amsterdamse Stadsarchief. Gebruikt zijn jaarverslagen, omzettabellen, balans- en resultaatrekeningen, verslagen van overleg tussen de Raad van Commissarissen en de directie en andere vormen van correspondentie. Geprobeerd wordt enige context te schetsen aan de hand van algemene literatuur over de Nederlandse economische geschiedenis.
Ten slotte worden enige conclusies getrokken (hoofdstuk 6).

Voorgevel Vettewinkel Prins Hendrikkade; omdat de Basiliek van de Heilige Nicolaas zichtbaar is, is de foto van na 1887

3. Het Product Verf
Het is verstandig heel kort in te gaan op de productie van verf. Tot eind negentiende eeuw was loodwit de enige verfstof. De schilder maakte zelf met behulp van stand- en lijnolie zijn verf. "Hij kocht de grondstoffen evenals de binnen- en buitenlak met welke lakken zijn weinig glanzende verf, na aanbrenging en droging, werd overgelakt." Na de eeuwwisseling kwamen er andere betere stoffen op de markt, met name zinkwit, waarmee schilders met de oude standoliën geen goede verf konden maken. Het grote voordeel voor de huisschilder was dat de verf niet overgelakt hoefde te worden. De fabrikanten bliezen toch ook de oude markt weer leven in door een standolie te ontwikkelen waarmee zinkwit gemengd kon worden. Echter, het kunnen maken van gerede lakverven was een grote verandering voor de verffabrieken.
Verf wordt op kleur gebracht met pigment. Deze wordt geproduceerd in een malerij en later aan de verf toegevoegd. Er is na de oorlog nog veel veranderd aan de verfproductie, vooral door de intrede van kunststoffen, maar daar wordt hier niet op ingegaan.

4. De geschiedenis van de firma Vettewinkel in Vogelvlucht
Vettewinkel was een verffabrikant die tot eind jaren zestig van de twintigste eeuw heeft bestaan. Het stadsarchief Amsterdam beschikt over een inventaris van 350 stukken. De oorsprong van het bedrijf gaat terug tot 1809.
Dirk Vettewinkel (1787-1841) was een Amsterdamse huisschilder en glazenmaker, lid van het St Lucas Gilde. In 1809 vestigde hij zich als zelfstandige. In deze tijd maakten huisschilders hun verf zelf. Verven in de winter gebeurde niet, dus in die tijd konden ze mooi verf maken. Vettewinkel bleek bedreven in het proces van het koken van lijnolie tot standolie en blanke lakken. Dit bleef niet onopgemerkt en andere huisschilders begonnen zijn producten af te nemen. Hij besloot hierin verder te gaan.
Dirk Vettewinkel overleed in 1841. Zijn zoon Hendrik (1809- 1878) zette het bedrijf voort en legde zich toe op de productie van en handel in verfstoffen. Hendrik combineerde zijn werk voor het bedrijf met een bijzonder talent: kunstschilder. Hij schilderde haven-, strand- en zeegezichten. Werken van hem zijn te zien in het Rijksscheepvaartmuseum te Amsterdam en het Teylers Museum in Haarlem.


Werk van Hendrik Vettewinkel: een Alkmaarse Gracht in de Winter (1846). Collectie Teylers Museum Haarlem

In 1850 liet Vettewinkel een lakfabriek bouwen aan het Rustenburgerpad te Amsterdam. Deze fabriek produceerde onder de naam 'De Nijverheid' in eerste instantie gommen en vernis en na 1853 ook standolie. Directeur Vettewinkel meldde in 1959 dat de oude Vettewinkel in de literatuur wel eens als uitvinder van standolie wordt genoemd, maar dit is nooit aangetoond.
De 'Nijverheid' werd in 1875 gesloten, blijkbaar omdat de fabriek niet meer voldeed.
Hendrik zou in 1865 stoppen als kunstschilder en in dat jaar aan de Oude Teertuinen, na 1879 de Prins Hendrikkade , te Amsterdam een firma vestigen, met als firmanten Hendrik en zijn zonen Dirk Hendrik en Hendrik jr. Het zou de kern worden van het familiebedrijf. Hier zat het kantoor en de verfmalerij van de firma Vettewinkel.
Op 1 mei 1875 stopte Hendrik met werken. Zijn twee zonen, Dirk Hendrik (1836) en Hendrik jr. (1841) namen het roer over. Nog dat jaar stichtten de twee broers een lakfabriek in de gemeente Sloten, aan de Haarlemmer Trekvaart. In 1934 zou de gemeente het fabrieksterrein onteigenen en er woningen bouwen.
Dirk Hendrik Vettewinkel had zes zonen, Hendrik jr. drie. Daarvan zijn er in de periode 1875-1918 vijf werkzaam geweest in het bedrijf. Uiteindelijk zou uit beide gezinnen één firmant overblijven.
Dirk Hendrik overleed in 1900, Hendrik jr. in 1902. De zoon van Dirk Hendrik zou de leiding krijgen over de Amsterdamse firma, de zoon van Hein over de Engelse dochteronderneming van Vettewinkel (zie hoofdstuk 5).
In 1934 werd aan de Cruquiusweg in Amsterdam-Oost een nieuwe fabriek gebouwd. Deze fabriek zou tot in de jaren zeventig in gebruik blijven, net als het pand aan de Prins Hendrikkade.
Het bedrijf zou in 1970 fuseren met Varossieau uit Alphen a/d Rijn en verdergaan onder de naam International Coating Materials (ICM). Daarmee kwam na ruim 160 jaar een einde aan de firma Vettewinkel. Een jaar later zou de Belgische oliemaatschappij Petrofina ICM overnemen. Dit bedrijf had in 1967 Pieter Schoen & Zoon uit Zaandam overgenomen. Petrofina voegde ICM en Schoen samen onder de naam Sigma Coatings. De bedrijven bleven werken vanuit hun oorspronkelijke fabriekspanden. Later zou Sigma in het westelijke havengebied van Amsterdam (Westpoort) een ultramoderne fabriek laten bouwen en werden de andere panden afgestoten.

5. Vettewinkel tijdens het interbellum (1918-1939)

1918-1920
Terug naar 1918. Op 1 januari van dat jaar werd het bedrijf H. Vettewinkel en Zonen een vennootschap. Hiervoor werd op 30 december 1918 bij de Amsterdamse notaris Beduin een acte van oprichting opgemaakt. Vennoten waren Dirk Hendrik Vettewinkel senior en junior en Karel Vettewinkel, allen woonachtig te Overveen (nu gemeente Bloemendaal). Het bedrijf werd voortgezet onder de naam Vof H. Vettewinkel en Zonen. In de acte werden zaken geregeld zoals opzegging met andere comparanten, aansprakelijkheid, bevoegdheden, concurrentiebedingen en regels voor geschillen.
Ook de beloning werd geregeld. D.H. Vettewinkel sr. en jr. kregen jaarlijks 9,000 gulden, K. kreeg 4,500, na vijf jaren dienst zou ook zijn salaris verdubbelen. Daarnaast zouden ze delen in de nettowinst.
Deze rechtspersoonlijke vorm werd al snel verlaten. Op 26 april 1921 meldden de directieleden van de firma zich wederom op het kantoor van notaris Beduin. Daar werd de ontbinding van de Vof notarieel bezegeld. De firma werd omgezet in een Naamloze Vennootschap (NV). De naam: N.V. Vernis- en Verffabriek voorheen H. Vettewinkel en Zonen.
Daarmee volgden de Vettewinkels een trend zichtbaar in ondernemend Nederland om als NV eigen vermogen aan te trekken en om het familiebedrijf om te zetten in een NV. Het was een manier om aan kapitaal te komen. Het bankwezen trok zich in die tijd terug als financieringsbron.
Direct daarna werden de zaken rondom de naamloze vennootschap geregeld. De aanwezige directieleden handelden daarbij tevens als mondeling gemachtigden namens enige medecomparanten. Deze comparanten waren alle directe of aangetrouwde familie. Vettewinkel was een familiebedrijf en de eerste indruk bij het opzetten van deze NV was niet dat de rol van de familie minder zou worden.
Doel van de NV bleef de vervaardiging van verfwaren in ruime zin, maar als tweede doelstelling werd het deelnemen in gelijksoortige bedrijven opgenomen. De ambitie tot uitbreiden was aanwezig. Het maatschappelijk kapitaal was fl. tweeëneenhalf miljoen. Dit maatschappelijk kapitaal was het maximumbedrag dat als aandeel uitgegeven kon worden. Het geplaatste aandelenkapitaal, volgestort of niet, stond daarna als verplichting op de balans van de onderneming.
De aandelen waren verdeeld over 1,500 gewone aandelen van fl. 1,000,- en 1,000 preferente winstdelende aandelen, ook met een waarde van fl. 1,000,-. Wat precies onder gewone aandelen werd verstaan blijft onduidelijk, maar bij het tweede type gaat het om aandelen die recht geven op een vast dividend én op winstafhankelijk dividend.
De eerste inbrengbalans werd opgemaakt op 7 april 1921. De consolidatie had plaatsgevonden op 1 augustus 1920. De bij deze balans horende verlies- en winstrekening is overigens opvallend. Als baten worden opgevoerd de elektrische lichtinstallatie, de stoommachine en een last als salaris valt niet terug te vinden. Als winst staat er ongeveer fl. 428,000,-. Inderdaad zou Vettewinkel over 1920 een recordomzet draaien van tweeënhalf miljoen gulden (bekeken over de periode 1913-1939). Het was dan ook een ongekende hoogconjunctuur in de Nederlandse geschiedenis. Maar de concrete reden van de piek is onbekend.



De verplichtingen bestonden voor het grootste deel uit geplaatst aandelenkapitaal, een half miljoen schuld bij de bank, enige deposito's, enerzijds van de directie, anderzijds van bevriende relaties en reserves. De daartegenover staande bezittingen (en rechten) bestonden uit gebouwen, machines, voorraad en debiteuren. Zoals de afbeelding toont zette men de geplaatste aandelen aan de creditzijde en de ongeplaatste aandelen aan de debetzijde. Dat die ongeplaatste aandelen op de balans staan is overigens vrij opmerkelijk, dat zal je heden ten dage niet meer tegenkomen. De reden waarom het gebeurt kan zijn dat het bedrijf zo kunstmatig groter werd gemaakt. Hoe dan ook, feitelijk was sprake van fl. 702.000,- geplaatste aandelen.
In hoeverre gaf deze balans vertrouwen bij potentiële beleggers? We kijken naar de balans van een mooi gezond bedrijf. Zaken als current ratio (1,34), de quick ratio (0,88), , de solvabiliteitverhouding (1,7) zien er uitstekend uit, een aantrekkelijke investering.
In de statuten uit 1921 van de NV werden onder meer verder zaken geregeld over het bestuur en toezicht, de algemene vergaderingen met aandeelhouders, afspraken over de balans en de manier waarop de winstverdeling plaats zou gaan vinden. Op 2 juni 1921 kwamen de directeuren en de commissarissen voor de eerste keer bij elkaar. Deze eerste vergadering werd gebruikt om de afspraken uit de statuten van de NV om te zetten in afspraken. Het lag in de bedoeling tweemaandelijks te vergaderen. Daarbij diende de commissarissen schriftelijk een overzicht van de financiële positie, de debiteurensaldi en de omzetten te ontvangen, zodat deze door de directeuren konden worden toegelicht.
Alle directieleden waren bij de eerste bijeenkomst aanwezig: D.H. Vettewinkel senior en junior en Karel Vettewinkel. Karel zou de enige Vettewinkel zijn en blijven waarvan in officiële stukken steevast de voornaam werd gebruikt.
Er waren drie commissarissen: de heren G.H. Bührmann, F. Meyerdirck jr. en Joh. C. Osieck. De eerste werd gekozen tot President-Commissaris. Het waren alle drie mensen met persoonlijk financiële belangen in de firma. Bij lot werd ook vastgesteld welke commissaris in welke komende jaren zou aftreden.
Opvallend is dat de tweede bijeenkomst van de Raad uiteindelijk op 4 oktober 1921 plaats zou vinden. De termijn van twee maanden werd toen al losgelaten en in de toekomst zouden de tussenliggende periodes alleen maar toenemen. In deze bijeenkomst werd breed ingegaan op de manier waarop de voortgang van het bedrijf voor de commissarissen inzichtelijk zou zijn en blijven. De directie vond de kosten te hoog en stelde vraagtekens bij de diepgang van de controle. Er werd wat verwijtend gesproken naar de aanwezige accountant dat het uitzoeken van de cijfers allemaal zoveel tijd had gekost. Er werd zelfs geopperd dat één van de directeuren als accountant op zou kunnen treden, maar dat namen de commissarissen niet serieus. Ook benadrukte de heer Vettewinkel regelmatig dat "er geen sprake is van animositeit" is. Wanneer dat uitdrukkelijk wordt vermeld weet je meestal dat het tegenovergestelde het geval is. Het lange verslag ademt een sfeer uit van een bedrijf waarvan de cijfers zeer moeizaam te verzamelen zijn, oftewel: de administratie is niet op orde. De bijeenkomst eindigt dan ook met "we gaan op de ingeslagen weg verder", hetgeen betekende dat de accountant verder zou gaan met het op orde brengen van de administratie.
Boekjaar 1921
Gaf de inbrengbalans opgemaakt midden 1920 nog een zeer gezond beeld, het bedrijfsverslag over de tweede helft van 1920 en 1921 was weinig vrolijk gestemd. In de eerste bijeenkomst tussen de directie en de Raad van Commissarissen was al melding gemaakt van tegenvallende exportorders en een kleine toename in de bedrijfskosten. De omzet was ten opzichte van 1919 met fl. 100,000,- toegenomen, maar ten opzichte van het opmerkelijke jaar 1920 met een kleine miljoen afgenomen. Dat is hoe dan ook schrikken. Er is helaas geen winst- en verliesrekening over1921 bewaard, maar uit het verslag valt op te maken dat er sprake was van brutowinst, maar nettoverlies. Dit betekent dus dat er hoge bedrijfskosten waren. De prijzen van grondstoffen gingen snel omhoog. Dit in combinatie met de lage afzetprijzen gaf problemen. Dit komt overeen met het algemene beeld van die tijd.
De directie gaf nog een verklaring. Voor 1914 exporteerde Vettewinkel alleen naar Nederlands-Indië, na de oorlog zag de directie zich genoodzaakt naar meer landen te exporteren. De exportorders waren zo groot dat Vettewinkel het eigenlijk niet aankon. Dit was geen probleem geweest totdat de crisis toesloeg. Afnemers probeerden op basis van leveringsproblemen van orders af te komen. Uit relatieoverwegingen op lange termijn gaf Vettewinkel hier vaak aan toe.
Vettewinkel was een belangrijke leverancier aan de scheepsbouw. Een nieuw ontwikkeld product vond echter door de malaise daar nauwelijks afzet.
Ten slotte wordt melding gemaakt van de sluiting van het filiaal van Vettewinkel in Zwolle. Dat Vettewinkel over filialen beschikte blijkt uit documenten over een filiaal in Den Haag. Vermoedelijk ging het hier om verkooppunten.
Men sloot echter positief af, omdat men verwachtte te profiteren van de activiteiten van de overheid om de woningvoorraden te moderniseren. Hiervan wordt ook melding gemaakt in de literatuur.
Op 19 december 1921 volgde een ingelast overleg met de Raad van Commissarissen. Dit overleg ging over een geschil met dochteronderneming Japanol Enamel in Londen. De achtergrond bleef onduidelijk, maar het was een serieuze zaak, want de communicatie verliep via een advocaat. Vermoedelijk ging het om de weigering van de Engelse zaak om een contract te tekenen waarin de wijze van samenwerken werd bekrachtigd. Omdat er verder geen melding meer wordt gemaakt zal het met een sisser afgelopen zijn.
Op 4 augustus 1922 pas volgde de volgende bijeenkomst van de Raad. De toon uit het jaarverslag over 1921 was weinig positief. De commissarissen oordelen mild over de uitkomsten "welke volgens zyn mening voor een crisisjaar, welke 1921 was, niet onbevredigend genoemd mogen worden." Kort daarop, namelijk op 25 augustus, kwamen de heren wederom bij elkaar, inclusief huisaccountant Reder van de firma Limperg. Dit naar aanleiding van een rapport van Limperg waarin volgens de directie en de commissarissen werd gesuggereerd dat de administratie een probleem was. Daarnaast werd een slag om de arm gehouden bij de kwaliteit van de winst- en verliesrekening. Helaas is deze niet beschikbaar. Tijdens de bijeenkomst werden de rijen gesloten, maar tussen de regels door verbergen de notulen niet dat Vettewinkel administratief geen hoofdprijs verdiende. Meer algemeen geeft het aan dat de constructie NV, commissarissen, directie en het belang van verslaglegging hierbij, nog in de kinderschoenen stond.
Boekjaren 1922-1927
Het archief bevat géén jaarverslagen over de periode 1922-1927. Het is sowieso een schaarse periode. De omzetten zijn beschikbaar. Over 1922 en 1925 is wat diepgaander informatie beschikbaar.
1922 gaf een klein verlies van fl. 6,000,- en dat is redelijk te verklaren wanneer je kijkt naar de omzet. Die daalde met vier procent. De winst- en verliesrekening over 1922 werd door de Raad goedgekeurd. Helaas geven de notulen van april 1923, die achttien regels beslaan, geen achtergrondinformatie, laat staan een oordeel. De tienregelige notulen van de bijeenkomst van de Raad van oktober 1923 geeft wederom weinig informatie over de gang van zaken. Het verslag van december 1923 maakt duidelijk dat de heer Bührmann als commissaris was vervangen door de heer C. Teves, die tevens tot President-Commissaris werd gekozen. Dat het daarna snel beter ging is een algemeen beeld en Vettewinkel was daarin geen uitzondering. De omzet steeg in 1923 al met veertien procent, nam in 1924 toch weer met vier procent af en groeide in 1925 en 1926 met respectievelijk vijftien en vier procent.
1925 vermeldt alleen een brutowinst van fl. 109,000,-. Dat zegt niet zoveel, want hier moeten de bedrijfskosten nog vanaf voor de werkelijke winst. We moeten dus, waar mogelijk, voor deze periode afgaan op de bijeenkomsten van de Raad van Commissarissen. Daaruit is af te leiden dat over 1924 een aardige winst geboekt moet zijn, omdat in de vijftien regels van het verslag aangegeven staat dat een dividenduitkering van zeven procent werd geadviseerd. En over 1925 werd zelfs een advies van acht procent gedaan. In de volgende bijeenkomst van de Raad werd alleen in één zinnetje vermeld dat de gemeente Amsterdam voornemens was een perceel van de firma te kopen of te onteigenen. 1926 lijkt nog beter te zijn geweest gezien het advies tien procent uit te keren. 1926 is ook het jaar dat Vettewinkel een contract sloot met de National Lead Company. Dit bedrijf uit New York ging de verf van Vettewinkel in de Verenigde Staten verkopen.
We sluiten de periode af met de bijeenkomst van de Raad op 26 maart 1928. Het dividendadvies werd bepaald op vijf procent. Minder dan na 1926 en dat is niet raar, want de omzet over 1927 was vijftien procent lager dan in 1926. Ook wordt een voorstel tot salarisverhoging voor de directie goedgekeurd.
Resumerend: het waren goede jaren en de indruk wordt gewekt dat de trein reed en men bovenal alles zo moest laten als het was. Maar dat kan ook een gevolg zijn van de zeer weinig beschrijvende RvC-verslagen en het vrijwel ontbreken van jaarverslagen van de directie.

Boekjaar 1928-1929
De winst over 1928, fl. 79,000,-, in combinatie met een omzetstijging van anderhalve procent kan nu weer naast een verklaring van de directie worden gelegd. Daarin werd gesproken over harde concurrentie en noodzakelijke afschrijvingen op debiteuren. Interessant is dat apart melding werd gemaakt van andere noodzakelijke afschrijvingen. Dat kan nog altijd wijzen op een na-ijleffect van de administratieve problemen van eerder in de jaren twintig. Kortom: er was winst, maar de directie vond dat er meer uitgehaald kon worden. Terloops werd vermeld dat één der directeuren, namelijk Karel Vettewinkel, ontslag had aangevraagd omdat hij in de Verenigde Staten ging werken.
In de notulen van de Raad van Commissarissen van maart 1929 werd alleen gesproken over een aanstaande wijziging van de statuten. Misschien waren de boeken over 1929 nog niet geconsolideerd.
Er is geen verslag over het boekjaar 1929 waarin een winst werd gemaakt van fl. 77.477,64½ bij een ongeveer gelijk blijvende omzet. Het is dan ook niet opmerkelijk dat het eerste overleg tussen de directie en de Raad van Commissarissen in 1930 over andere zaken ging. Onder andere de komende onteigening van het bedrijfsterrein aan de Haarlemmerweg door de gemeente Amsterdam, de in de lucht hangende opzegging van de samenwerking tussen Japanol Enamel en aandringen van een vakbond de jeugdlonen te verhogen (wat werd gehonoreerd).
Intermezzo Japanol Enamel Company (JEC)
De JEC stond onder leiding van D. Vettewinkel Hzn, bijgenaamd neef Japanol, in samenwerking met J.A. Lindeloo. Japanol wilde de samenwerking om diverse redenen met Amsterdam niet voortzetten. Op 5 januari 1932 meldde D.H. Vettewinkel jr. dat "de relatie met de Japanol Enamel Company als beëindigd (kan) worden beschouwd." In 1932 werd dit definitief. Lindeloo zocht daarop weer contact met Vettewinkel en zou de kwartiermaker en directeur van de in 1932 op te richten Chinol Ltd. worden. Niet opvallend was dat een niet al te groot bedrijf als Vettewinkel een vestiging in het buitenland had, wel opvallend was dat men in de jaren dertig dit graag zo wilde houden.
Boekjaar 1930-1931
Het daarop volgende boekjaar 1930 zag er heel anders uit. Er was nog winst, maar die was gekrompen tot fl. 8,500,-. De omzet was met vijf procent gedaald. Opvallend is dat de winst in een reserve werd gestort. Er werden dus geen winstuitkeringen gedaan. De verklaring in de aanbiedingsbrief aan de commissarissen was helder: de export naar Nederlands-Indië was in elkaar geklapt, de prijzen waren gedaald, de binnenlandse afzet nam af, verstrekt door een slechte zomer en herfst die de vraag nog verder deed dalen. Er werden bezuinigingen aangekondigd.
Overigens werd het geheel duidelijk overschaduwd door het overlijden van D.H. Vettewinkel sr. op 16 juni 1930. Hij werd 66 jaar.
Echt verlies zou worden geboekt over het boekjaar 1931: circa fl. 18,500,-. Nog ernstiger was de omzetdaling: vijfentwintig procent! De commissarissen hadden in september 1931 nog te horen gekregen dat het er redelijk uitzag. De ontwikkeling past volledig in het algemene beeld: in 1930 leek het nog goed te komen, maar in 1931 werd duidelijk dat de economische crisis voet aan de grond had gekregen.
Het jaarverslag gaf een dubbele boodschap: het bedrijf zou gezonder zijn dan ooit, maar de wereld om haar heen gaf redenen tot zorg. Men zag liquiditeitsproblemen bij de afnemers en er waren bovenal zorgen over de dalende omzet. Lichtpuntjes waren dat het verlies mede veroorzaakt werd door incidentele zaken: devaluatie van vreemde valuta, eenmalige investeringen in campagnes om de Indische export te consolideren en afschrijvingen op debiteuren en goederen.
Beleid om in te spelen op de problemen bestond uit daar waar mogelijk bezuinigen, personeel vervroegd af te laten vloeien, kredieten toe te staan aan afnemers en zelf meer geld lenen. Aan de andere kant werd ook gepoogd in het buitenland samenwerkingspartners te zoeken.
Eerder waren de problemen al met de commissarissen besproken. Daar werd ook een salarisingreep aangekondigd: een salarisverlaging voor al het kantoorpersoneel van maar liefst tien procent.
Boekjaren 1932-1933
Helaas zijn er in het archief geen financiële stukken bewaard gebleven over de jaren 1932 tot en met 1935, met uitzondering van de omzetcijfers. En dit waren juist de zware jaren van de grote depressie. Wel zijn er jaarverslagen. Het verlies over boekjaar 1932 kwam uit op fl. 75,000,-. Het probleem zat hem vooral in een wederom dalende omzet, namelijk dertig procent. Daarmee daalde de omzet voor de eerste keer sinds 1918 onder de miljoen gulden (fl. 837,500,-). Zowel de export als de binnenlandse afzet daalden sterk. Probleem was ook dat het aantal dubieuze debiteuren toenam.
Dit allemaal ondanks flinke bezuinigingen -waarbij vermeld moet worden dat de salarisverlagingen om "tactische redenen" niet waren doorgevoerd. De directie schoof aanschaf van nieuwe machines op de lange baan en gaf aan de afschrijvingen te verlagen. Waarin werd geïnvesteerd was meer acquisitie, onder meer het lokaal benaderen van de industriële afnemer. Ook kondigde men aan een nieuw filiaal in Engeland te willen beginnen (zie het intermezzo over Enamel). Heel erg positief was men niet voor de toekomst. Enige nieuwe bestellingen uit Nederlands-Indië, de VS en Ierland gaven de burger moed. Zo ongeveer was de teneur.
In het overleg met de Raad van Commissarissen werd besloten verdere kredieten toe te laten (zoals altijd uit een kring van vermogende familieleden en vrienden), te streven naar huurverlagingen en uitbestede werkzaamheden (onder meer de boekhouding) daar waar mogelijk zelf intern te gaan uitvoeren.
Over het boekjaar 1933 zal het verlies lager zijn geweest dan in 1932 (was fl. 75,000,-), maar de problemen waren nog lang niet opgelost. Wel was de omzetdaling beperkt tot vijf procent. Vooral de afzet in Nederlands-Indië nam zeer sterk af, ondanks de pogingen de handel daar te stimuleren. De teneur was eigenlijk dat het daar niet meer goed zou komen. Vertrouwen was er wel in de nieuwe dochteronderneming Chinol Ltd. in Engeland; nu was er nog verlies, maar dat zou goed komen. Ook de afzet aan de scheepvaart was zo goed als stil komen te liggen. De binnenlandse afzet was plotseling aan het einde van het jaar sterk toegenomen door omzetbelastingmaatregelen met ingang van 1 januari 1934. Dit, in combinatie met bezuinigingen, ditmaal ook op salarissen, had ervoor gezorgd dat het verlies lager was dan in 1932. Zorg bleef bestaan over de kredietwaardigheid van de debiteuren.
Boekjaar 1934-1935
In 1934 ging de malaise door. Het verlies kwam wederom uit op fl. 75,000,-. Mede door de zeer hoge verkoop aan het einde van 1933 nam deze in 1934 gelijk weer sterk af. De omzet nam inderdaad weer met tien procent af en daalde naar historisch dieptepunt van fl. 727,600,-. Als er werd afgezet waren het de goedkopere producten. Ook werden niet alle bezuinigingen gerealiseerd, moest er weer worden afgeschreven op debiteuren en goederenvoorraad en koersverliezen. Maar het besluit was optimistisch: de afzet in Engeland steeg, de export daalde niet verder en de binnenlandse afzet toonde voorzichtig herstel.
Het jaarverslag over 1935 was uitgebreid en terdege, maar miste één belangrijk gegeven: de nettowinst. Er was sprake van brutowinst (fl. 26.000,-), maar dat zegt weinig. In woorden werd gesteld dat het verlies minder was dan in 1934. Belangrijke opmerkingen waren dat de omzet groeide , dat het verlies op debiteuren sterk afnam en dat de buitenlandse deelnemingen geen verlies brachten. Inderdaad groeide de omzet voor het eerst sinds 1928: met drie procent. Problematisch bleef vooral de export. Genoemd werd wederom Nederlands-Indië, maar ook Spanje, Italië en Turkije. Er werden niet echt maatregelen aangekondigd. Wel werd ingegaan op de verhuizing van de productie naar een nieuwe fabriek: inderdaad een mijlpaal.
Boekjaar 1936-1937
Die mijlpaal kreeg een gevolg in de resultaten over het boekjaar 1936: een winst van circa fl. 17,000,-. In het jaarverslag werd eerst aangegeven dat de eerste helft moeizaam was verlopen. De internationale handel werd belemmerd door de internationale tegenstellingen (hier wordt expliciet verwezen naar Duitsland) en de nog steeds aanwezige beschermende maatregelen van allerlei landen. Binnenlands waren er problemen geweest tussen de verfhandel en afnemers over de prijzen en ook de weeromstandigheden deden niet mee. Maar toen gebeurde het wonder, althans zo werd het gebracht in het verslag: de gouden standaard werd losgelaten. De export trok direct aan. Dat het verlaten van de gouden standaard (op 27 september 1936) inderdaad een zegen was wordt ook in de literatuur bevestigd. Er werd nog beschreven dat "versperringen door kunstgrepen als clearing en compensaties moesten worden omzeild." Blijkbaar is dat gelukt. Alleen de export naar Indië toonde geen herstel. De binnenlandse markt herstelde zich ook, ironisch genoeg door de ingezette bewapeningspolitiek. Ook de dochteronderneming Chinol Ltd. was inmiddels winstgevend.
Tijdens de ontmoetingen met de commissarissen werd bepaald dat een klein dividend uitgekeerd kon worden (2½ procent) en kredieten afgelost konden worden.
Over 1937 werd weer een verlies geleden: circa fl. 5,500,-. Dit werd kortweg verklaard doordat de internationale conjunctuur midden 1937 toch weer een nadelige wending maakte. De omzet was wel flink gestegen, namelijk met vijftien procent, maar daling van de grondstoffenprijs pakte nadelig uit voor Vettewinkel. En er was meer personeel aangenomen.
Boekjaar 1938-1939
Het beeld zette zich in 1938 door, hoewel het verlies daalde naar fl. 1,350,-. De omzet was wederom omhoog gegaan, nu met vijf procent, maar de onkosten nog meer. Dat was in 1937 ook aan de orde. Wederom werd benadrukt dat de kosten aangepakt moeten worden.
Het boekjaar werd dat jaar op 30 september afgesloten. Dit was eerder statutair vastgelegd.
Het volgende boekjaar liep dus van 1 oktober 1938 tot en met 30 september 1939. Het verslag gaf aan dat de teller op 31 december 1938 op een verlies van fl. 30,000, - stond. Ook tot verrassing van de directie nam de omzet echter in 1939 sterk toe, namelijk met zesentwintig procent. Gezien de oorlogsdreiging en het daadwerkelijk uitbreken ervan had men dit niet verwacht. Daarnaast bleken de overname van het Haarlemse bedrijf M. Savrij & Zoon en de dochteronderneming Chinol Ltd. een gunstig effect te hebben op het resultaat. Maar hoeveel winst werd helaas niet vermeld en er is geen resultatenrekening.
6. Conclusie
Geprobeerd is op een vraag antwoord te vinden die zich richt op twee decennia: de jaren twintig en de jaren dertig. Over de jaren twintig valt minder te melden dan over de jaren dertig. Dat heeft eenvoudigweg te maken met de beschikking van bronnen. Het archief heeft voor wat betreft de bedrijfsvoering voor de jaren twintig minder te bieden dan voor de jaren dertig.

De jaren twintig
De jaren twintig begon met het wijzigen van de rechtspersoon. Lange tijd was gewoon sprake van de firma Vettewinkel en zonen. In 1918 werd het een vennootschap onder firma en al snel daarna, in 1921, een Naamloze Vennootschap (NV) onder de naam "Vernis- en Verffabriek voorheen H. Vettewinkel en Zonen." Het waarom van de snelle verandering is niet achterhaald, maar het paste wel in het toenmalige tijdsbeeld. In de periode 1914-1920 nam het aantal naamloze vennootschappen sterk toe. Het was ook een manier om het kapitaal te vergroten zonder bij een bank aan te moeten kloppen. Het nadeel dat er zeggenschap gedeeld zou moeten worden met andere aandeelhouders was blijkbaar geen bezwaar voor de familie Vettewinkel.
Het resultaat van het bedrijf past voor een groot deel in het plaatje van de economische ontwikkeling in de jaren twintig. Een enorme winst en omzet in 1920, een plotseling sterke daling van de winst en omzet in 1921, om daarna langzaam maar zeker, vanuit een meer normaal beeld (wanneer we 1920 uitsluiten) na 1923 te groeien. Wel een groei die minder was dan de jaarlijkse 6,8 procent voor de periode 1923-1929 waar Luiten van Zanden over spreekt. Vettewinkel zou tussen 1922 en 1928 met gemiddeld één procent per jaar groeien en het verschil tussen 1922 en 1928 was twaalf procent in de plus.
Opvallend tijdens de jaren twintig was dat de notulen van de bijeenkomsten tussen de directie en de Raad van Commissarissen zeer beknopt waren. Alsof het niet helemaal serieus werd genomen. Misschien was er ook geen reden toe: zolang men tevreden was over het bedrijf leek het allemaal wel prima. Veel noviteiten werden niet aangetroffen, met de uitzondering dat in 1926 een contract met het Amerikaanse bedrijf National Lead Company werd gesloten om Vettewinkelverf op de Amerikaanse markt te brengen. In de periode tot 1940 zou in de stukken geen melding worden gemaakt over resultaten hiervan.
Het idee van conservatisme verklaart misschien de geringe groei van Vettewinkel in een periode dat de economie van Nederland zeer sterk groeide.
Wanneer al iets anders in de RvC-verslagen wordt gemeld dan "de directie licht de voortgang toe en de vergadering wordt gesloten", gaat het over de verhouding tussen de accountant (Limperg, een gerenommeerd accountantsbureau in die tijd ), de commissarissen en de directie. De kernvraag lijkt daarbij: hoe zit een dergelijke driehoek eigenlijk in elkaar? En er is toch wat spanning tussen de directie over de diepgang van financiële controles en de kwalitatieve staat van de administratie. De jaren twintig zijn op dit gebied voor Vettewinkel pioniersjaren -zo lijkt het.

De jaren dertig
Hoe ging de firma Vettewinkel om met de depressie?
Ook voor de directie van Vettewinkel was in 1930 nog niet helemaal duidelijk dat er zwaar weer op komst was. In 1931 daalde de omzet echter met vijfentwintig en in 1932 nog eens met dertig procent. In de periode 1921-1929 was de omzet gemiddeld fl. 1,654,766,-. In 1935 was de omzet gedaald tot fl. 727,600,-. Dat is zesenvijftig procent minder! In die tijd leek de directie er ook wel rekening mee te houden dat het mis kon gaan. Gelukkig begon na 1935 de omzet weer te groeien en heeft Vettewinkel nog tot eind jaren zestig succesvol bestaan.
In 1930 en 1931 was de enige ingreep bezuinigen op kosten. Er werd niet heel expliciet gemaakt waarop bezuinigd moest worden. In 1932 werden de bezuinigingen meer serieus ingezet. Besloten werd waar mogelijk personeel vervroegd af te laten vloeien, uitbestede werkzaamheden zelf op te pakken en salarissen voor kantoorpersoneel met tien procent te verlagen. Men besloot tevens genereus te zijn met het op krediet kopen door afnemers met betalingsproblemen en wanneer noodzakelijk kredieten aan te trekken. Ten slotte ging men zich beraden op meer samenwerking met buitenlandse bedrijven.
In 1933 werd het noodzakelijk andere maatregelen toe te passen. De salarisverlaging was om tactische redenen niet doorgegaan en kwam nu verder ook niet aan de orde. Wat men wel besloot was afschrijvingstermijnen te verlengen en investeringen in de fabriek zolang mogelijk uit te stellen -of eigenlijk niet te doen. De kosten moesten hoe dan ook omlaag. Gedacht werd bijvoorbeeld aan besparen op huurpenningen. Ruimte voor actief beleid was er wel. Zo maakte men middelen vrij voor extra acquisitie. Ook durfde men het aan, na het uiteengaan met neef Japanol, een nieuw avontuur in Engeland te beginnen. Men ontkwam er hierdoor niet aan om meer geld te lenen.
In de verslagen van na 1934 wordt eigenlijk alleen nog maar uitgelegd hoe het komt dat de omzet en de winst zo ernstig daalden. In het jaarverslag 1934 wordt openlijk getwijfeld of het nog wel goed gaat komen.
Het loslaten van de gouden standaard werd in 1937 met grote vreugde vermeld in het jaarverslag over 1936. Gesteld werd dat men onmiddellijk merkte dat het beter ging en dat ook in het lopende boekjaar de omzet aantrok. In 1937 en 1938 werden nog kleine verliezen geleden, maar in 1939 was de omzet terug op ruim fl. 1,2 miljoen. Reden: de mobilisatie zorgde voor veel orders.
Het beleid dat Vettewinkel deed kwam neer op overleven. Engeland was vooruit denken, voor de rest paste men zich zoveel mogelijk aan en hoopte men op beter. De gouden standaard en de daardoor stijgende inkomsten uit export kan Vettewinkel toen wel eens gered hebben. Het zag er daarvoor somber uit. In 1939 was de omzet weer op een aanvaardbaar niveau. Gesteld kan worden dat het overleven mede door de directie is aangestuurd, het herstel door omstandigheden. Zoals zo vaak.
Tot slot: het is jammer dat er totaal geen informatie over de hoeveelheid personeelsleden lijkt te zijn. Dat had een interessante aanvulling geweest. Dit geldt zowel voor de jaren twintig als dertig.
Literatuur

Luiten van Zanten, Jan. Een klein land in de 20e eeuw. Economische geschiedenis van Nederland 1914-1995. Utrecht, 1997.
Nationaal Brandweer Documentatie Centrum. Kroniek van branden in Amsterdam, april 1999.
Sluyterman, Keetie E. Kerende Kansen. Het Nederlandse bedrijfsleven in de twintigste eeuw. Amsterdam, 2003.

Artikelen & kranten

Kooiker, A., De (bijna) verdwenen verfindustrie in de Zaanstreek. In: Met Stoom, nummer 15, oktober 1993
Pier, Mark, De Som van het Verleden. 'De geschiedenis van een verfbedrijf.' Verschijningsdatum onbekend
Algemeen Handelsblad van vrijdag 28 april 1911, Derde Blad
Algemeen Handelsblad, 17 juni 1930
Opregte Haarlemsche Courant, 20 feb 1841
The London Gazette, 19 augustus 1932

Archiefstukken
Gebruikte archiefstukken uit het archief van de Familie en Firma Vettewinkel (inventarisnummer 712), bewaard in het Stadsarchief Amsterdam.

Internet
Monumentenregister.cultureelerfgoed.nl
Eengoedsportverhaal.nl
Teylers.adlibhosting.com
Stadsarchief.amsterdam.nl
Genealogieonline.nl
Bijlage 1: omzet Vettewinkel 1918-1939



De omzet van de firma Vettewinkel over de periode 1918-1939.
Bron: SA. AFFV 712. IN 336: omzet 1928-1939 en omzet 1913-1927
Bijlage 2: nettowinstcijfers firma Vettewinkel 1920-1939




De nettowinst/-verlies van de firma Vettewinkel over de periode 1920-1939
Ontbrekende jaren: 1921, 1923, 1924, 1925, 1926, 1933, 1935 en 1939.

Bron: diverse jaarverslagen en verlies- en winstrekeningen uit de vermelde periode. Nauwkeurige verwijzingen staan aangegeven in de tekst.
Nawoord auteur: nabespreking van dit artikel met de begeleider was meer dan voldoende. De zwakte van het stuk ligt bij de grote gereserveerdheid bij het trekken van de conclusies. Status: december 2014. Binnenkort zal de auteur de conclusie op basis van de kritiek herschrijven, sec: verbreden.

 

<---- Terug